Hoe zin structuur te leren

Het onderwijzen van de zinnenstructuur is de eerste stap om de schrijfvaardigheid van studenten te verbeteren. Zoals met elk onderwerp, kunt u de zinsstructuur leren door eerst de basisgrammaticaonderdelen te onderwijzen. Het is belangrijk dat studenten een basiskennis hebben over delen van een zin en hun relatie tot elkaar voordat ze leren over de structuur van zinnen. Nadat u deze basisgrammaticaconcepten hebt geleerd, kunt u beginnen met het leren van zinsstructuur met activiteiten en games. 

Leer de basisprincipes

U kunt de les starten door uit te leggen hoe woorden werken. Gebruik leuke activiteiten om te laten zien hoe woorden zich tot elkaar verhouden. U kunt studenten bijvoorbeeld de mogelijkheid bieden om korte zinnen uit te spreken.

Leer de studenten delen van de spraak - zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, bijwoorden, voegwoorden, voorzetsels en tussenwerpsels. Gebruik de voorbeelden die u eerder hebt gebruikt en laat de cursisten verschillende delen van spraak identificeren.

Leer ze vervolgens over het onderwerp en het predikaat. Help ze om de zin in delen te breken en de functies in elk onderdeel te identificeren.

Leer verschillende zinsstructuren

Als de leerlingen eenmaal verschillende elementen in een zin hebben geleerd, kun je beginnen met het leren van verschillende zinsstructuren. Je kunt de dingen die studenten al weten gebruiken om dit te onderwijzen. Vraag de cursisten om enkele eenvoudige zinnen op te schrijven. Verdeel ze vervolgens in een paar groepen en laat hen verschillende delen van de spraak identificeren in de zinnen die ze hebben geschreven. Laat ze de volgorde van de verschillende delen van de spraak noteren en de zinnen er naar toe groeperen.

Bijvoorbeeld,

Hij at rijst. (zelfstandig naamwoord + werkwoord + object)

Deze bloemen zijn mooi. (zelfstandig naamwoord + werkwoord + bijvoeglijk naamwoord)

Schrijf deze zinsstructuren op het bord en leg uit.

Gebruik spellen en activiteiten 

Daarnaast kun je ook verschillende spellen gebruiken om de les helderder en interessanter te maken.

Maak het verhaal af

Vraag de eerste student om een ​​korte zin te maken met twee woorden. Dan kan de volgende student een ander woord toevoegen (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord). De studenten blijven elementen aan de zin toevoegen om het zinvol te houden. Je kunt dit spel ook gebruiken om samengestelde en complexe zinnen te leren. Bijvoorbeeld,

  1. Mary slaapt.
  2. Mary slaapt gezond.
  3. Mary slaapt stevig op de bank.
  4. Mary slaapt iedere middag stevig op de bank.
  5. Maria slaapt elke middag stevig op de bank, maar gisteren kon ze niet slapen.
  6. Maria slaapt iedere middag stevig op de bank, maar gisteren kon ze niet slapen omdat ze bezoekers had.

Schik de gecodeerde zinnen

Zet gecodeerde zinnen op het bord en vraag ze om het in te vullen. Je kunt de klas in twee delen en een competitie houden om te zien wie de maximale zinnen in de minimale tijd regelt.

de - terug - was - baby - haar - liggend - op

De baby lag op haar rug.

 geluk - was - dag - vandaag - haar 

Vandaag was haar geluksdag.

Notitiekaartjes

Schrijf een gelijk aantal zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en modifiers op kaarten. Geef elke student een kaart. Laat de studenten ronddwalen in de klas en zoek twee andere studenten die een werkwoord en een modifier hebben om een ​​zinvolle zin te maken. 

Maak zinnen met behulp van studenten

Schrijf verschillende woorden in kaarten. Geef elke student een kaart. Vraag hen de kaarten voor zich te houden. Wanneer je een zin voorleest, moeten studenten snel hun posities bepalen om die zin te maken. Probeer verschillende zinnen.

Deze spellen en activiteiten zullen leren leuker maken en studenten helpen de les beter te onthouden.

Afbeelding met dank aan: 

"BMS classrooms" door Jens Rötzsch - Jens Rötzsch (CC BY-SA 3.0) via Commons Wikimedia